JAN OPSOMMER

MA 15/04: 11u - 12u
DI 16/04: 16u30 - 17u30
WOE 17/04: -
DO 18/04: 11u - 12u
VR 19/04: 14u - 15u

JÜRGEN VAN DEN BOSSCHE

MA 15/04: 16u - 17u
DI 16/04: 14u - 15u
WOE 17/04: -
DO 18/04: 14u - 15u
VR 19/04: 11u - 12u

PIETER DE BACKER

MA 15/04: -
DI 16/04: 11u - 12u
WOE 17/04: -
DO 18/04: 14u - 15u
VR 19/04: 11u - 12u

T 055 31 17 70

  • by:
  • January 1st, 2017
  • Category:

Waar kunnen de paarden nog op stal?


Over professionele paardenhouderijen in agrarisch gebied

Waar kunnen de paarden nog op stal? Over professionele paardenhouderijen in agrarisch gebied

De hele wereld kijkt naar Vlaanderen voor het fokken en trainen van paarden. Een kwart van de deelnemende springpaarden op de Olympische Spelen in Rio kwam uit Vlaanderen. We behoren dus tot de absolute wereldtop. Maar er heerst een enorme onzekerheid over de bestemming waar deze paarden op stal mogen. Paardenhouderijen, manèges en wedstrijdlocaties krijgen het steeds moeilijker om vergunningen te krijgen en weten niet meer waar ze terecht kunnen. Een analyse van de meest recente tendensen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen n in het parlement over de problematiek van professionele paardenhouderijen in agrarisch gebied, dringt zich op.

Welke gebieden kunnen paarden huisvesten?

Volgens het Inrichtingsbesluit van 1972 zijn de agrarische gebieden bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen bevatten, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. Ook bij vergunningsaanvragen aangaande paardenhouderijen komt het er steeds op aan na te gaan of er uit stedenbouwkundig oogpunt sprake is van landbouw in de ruime zin, meer bepaald van een werkelijk grarisch of para- agrarisch bedrijf. Ze balanceren op een slappe koord tussen een agrarische, dan wel en recreatieve functie. De cruciale vraag is welke activiteiten de aanvrager met het bedrijf beoogt te ontwikkelen.

De minister van landbouw erkende recent in antwoord op een parlementaire vraag1 dat de hippische activiteiten in drie pijlers kunnen worden onderverdeeld. Ten eerste is er de fokkerij. Vervolgens ook sport en recreatie. Deze pijlers lijken voor zich te spreken. De derde pijler wordt onder de noemer beroepen en opleidingen gebracht. Hieronder valt de handel van producten afkomstig van paarden, zoals melk, vlees en mest, maar ook zorg en hoefsmederijen. Voor het afleveren van een omgevingsvergunning kan echter geen duidelijk onderscheid worden gemaakt voor de bestemming in agrarisch, dan wel recreatiegebied volgens deze pijlerstructuur. Een afweging in concreto is noodzakelijk. 

Het fokken van paarden is een zuiver agrarischefunctie, maar ook van paardenhouderijen wordtdit aanvaard

Het Departement Landbouw en Visserij aanvaardt paardenfokkerijen, dekhengsthouderijen en paardenmelkerijen als zuivere landbouwactiviteiten die thuishoren in agrarisch gebied. Het is duidelijk dat ook de Raad voor Vergunningsbetwistingen het fokken en kweken van paarden als een zuiver grarische activiteit erkent in het kader van de stedenbouwkundige vergunningsmogelijkheden voor paardenfokkerijen. Volgens de Raad kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat een paardenstal die wordt aangevraagd voor een loutere paardenfokkerij, en landbouwbestemming heeft. Maar niet enkel een paardenfokkerij, ook een professionele aardenhouderij is in bepaalde omstandigheden volgens de Raad verenigbaar met de agrarische gewestplanbestemming. Een paardenhouderij waarbij ingestaan wordt voor de dagelijkse verzorging en weidegang van de paarden moet als een (para-)agrarisch bedrijf worden beschouwd en hoort niet thuis in bijvoorbeeld recreatiegebied.

Reeds in 2012 sprak de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich uit over een aanvraag waarbij het bedrijf van de aanvrager zich had toegespitst op het opleren en trainen van paarden, alsook de verzorging en begeleiding ervan. De Raad erkende ook hier het agrarisch karakter van deze hoofdactiviteit. Het Departement nam in diezelfde lijn zelfs een paardenpension op als agrarische activiteit in het Vlaams Beoordelingskader van 2016. De vergunningverlenende overheid dient steeds de afweging te maken of het vanuit stedenbouwkundig oogpunt om een werkelijk landbouwbedrijf gaat. Het Departement gaf in zijn adviezen geregeld aan dat de leefbaarheid van het betrokken bedrijf hierop ook moet worden geanalyseerd. 

Een leefbaar bedrijf

 De Raad is van oordeel dat de vereiste van de ‘economische’ leefbaarheid enkel geldt als criterium voor het beoordelen van een eventuele exploitantenwoning bij een agrarisch bedrijf, maar niet voor de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen. Dit neemt niet weg dat aan de hand van de leefbaarheid moet worden onderzocht of de aanvraag kadert in een werkelijke landbouwactiviteit en geen verdoken aanvraag is om een gebouw op te trekken dat niet in agrarisch gebied thuishoort. Het criterium van de leefbaarheid moet dan vanuit stedenbouwkundig oogpunt bekeken worden en kan niet worden uitgelegd in de zin van een ‘economisch leefbaar’ bedrijf. De economische rentabiliteit van het bedrijf doet geen afbreuk aan het (para-)agrarisch karakter van het bedrijf. Daarentegen wordt wél rekening gehouden met de functie die aan de gebouwen wordt toegekend door de aanvrager, bij indiening van de vergunningsaanvraag en meer bepaald de activiteiten die door het bedrijf in kwestie worden uitgeoefend. Zo kan de Raad – en bijgevolg ook de vergunningverlenende overheid – de agrarische intenties bijvoorbeeld afleiden uit de statuten van het bedrijf5. Wanneer dan door de overige partijen inzake niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het integendeel zou gericht zijn op recreatieve activiteiten, moet worden ingestemd met het agrarisch karakter van de paardenhouderij. De noodzakelijke gebouwen De Raad is dus van oordeel dat een volwaardige en professionele paardenhouderij in beginsel verenigbaar is met de agrarische bestemming, zelf indien dit gepaard gaat met een beperkte privépaardenhouderij. Het bedrijf moet in hoofdzaak gericht zijn op het houden van paarden van derden, en eventueel bijkomend op het africhten, opleiden en/of verhandelen ervan.

De vergunningverlenende overheid dient steeds de overweging te maken of de gevraagde infrastructuur noodzakelijk is voor de paardenhouderij in kwestie. Afhankelijk van de omvang van de activiteit, worden hier ook aanhorigheden onder begrepen. Het betreft zowel bergingen voor voeder, materieel en onderhoud, maar ook een binnen- of buitenpiste, tredmolen, groom, verhardingen en afsluitingen en zelfs een gebeurlijke manège zullen als (para-)agrarisch worden beschouwd wanneer dit noodzakelijk is voor de agrarische hoofdbestemming en wanneer de omvang van het geheel van de vergunde infrastructuur in verhouding is met de aangetoonde foken/ of africhtingsactiviteiten van de paardenhouderij. Zo wordt ook een binnenrijpiste of vrije uitloopruimte die volledig in functie staat van opfok, het africhten en zadelmak maken van de paarden, door de Raad gekwalificeerd als para-agrarisch. Het gegeven dat de aanvrager niet alleen eigen paarden heeft, maar ook paarden in pension, doet voor de Raad niets terzake. Immers, het para-agrarische paardenpension is in combinatie met de paardenhouderij toegelaten in agrarisch gebied. Temeer wanneer de paarden van derden er worden gestald in functie van africhting en training.

Wat is er dan recreatief?

Een paardenpension onderscheidt zich van een manège omwille van het privékarakter. Een pension is enkel toegankelijk voor de eigenaars van de gestalde paarden en de door hen aangestelde derden. Onder de activiteiten van de paardenhouderij die thuishoren in de zones die werden ingekleurd als recreatiegebied, worden dan ook bijvoorbeeld begrepen de manèges, hippische centra of paardenstallen bij particulieren. Bedrijven die in eerste instantie gericht zijn op het opleren van ruiters, eerder dan het trainen van paarden, horen dan ook niet thuis in agrarisch gebied. Zelfs het mogelijk professioneel karakter van de opleiding, staat ons inziens in schril contrast met de agrarische toets die door de Raad werd geformuleerd. Zodoende kan in elk geval ook een zuivere wedstrijdlocatie niet aanvaard worden in agrarisch gebied. Dit kadert immers evident niet binnen een werkelijke landbouwactiviteit.

Conclusie

Volgens de rechtspraak van de Raad is het niet de aangevraagde infrastructuur die bepaalt of een paardenbedrijf in agrarisch, dan wel recreatiegebied thuishoort. Daarentegen is het hoofdzakelijke doel van het bedrijf en de wijze van uitbating ervan belangrijk. Het publiek dan wel privaat karakter van de bedrijfsvoering is doorslaggevend. Professionele paardenhouders kunnen terecht in agrarisch gebied. Dit geldt niet enkel voor fokkerijen, maar ook voor paardenhouderijen. Alle infrastructuur die ermee gepaard gaat, kan eveneens worden vergund in agrarisch gebied. Hierbij werd door de Raad voor Vergunningsbetwistingen meermaals aanvaard dat naast de stallen en loods, ook onder meer een piste, tredmolen en afsluitingen noodzakelijk zijn.

Een paardenhouderij/-pension onderscheidt zich dus niet per se van een manège wat de infrastructuur betreft, maar wel omwille van het privékarakter. Een pension is enkel toegankelijk voor de eigenaars van de gestalde paarden en de door hen aangestelde derden, waar een manège voor een ruimer publiek opengesteld wordt. Bovendien ligt de nadruk in een manège op het trainen van de ruiter, niet van het paard. Het ruimtegebruik dat voor paardenbedrijven noodzakelijk is, legt echter een grote druk op de steeds schaarser wordende landbouwgrond. De bevoegde ministers van omgeving, sport en landbouw voorzien dit jaar een vernieuwde brochure ‘De paardensector in Vlaanderen’ die verduidelijking moet brengen ten aanzien van de verouderde brochure uit 2016. We zijn alvast benieuwd of de ministers ontwikkelingsmogelijkheden zullen bieden aan de paardensector, zonder te tornen aan de klassieke landbouw die steeds vaker onder druk komt te staan.